Kwade nomaden.

We zitten ergens tussenin. Tussen een wereldwijde uitbraak van een nieuwe ziekte en de verlichting die zich aan de horizon aanbiedt. Je mag daarbij een heroïsche overwinning van “de wetenschap” inbeelden of een “terugkeer naar het gezond verstand”. Wat ook je opvattingen, er hangt - opnieuw - verandering in de lucht.

Sinds we samen de dagen zijn gaan tellen, is er oh zoveel dat veranderde. Sommige zaken zullen we pas merken wanneer het stof is gaan liggen. En als ik op de voorbije 6,5 maanden in m’n eigen leven mag afgaan, zullen de verhalen wellicht best wel intens zijn. Mooie verhalen, trieste verhalen, moedige verhalen, verhalen over angst. Verhalen die we als nomaden die elkaar zo, zo lang niet zagen zullen vertellen. Hoe we onze nieuwe rituelen met elkaar zullen delen.

Hoe vaak deed dit allemaal niet denken aan die nomaden van de oceaan, de zeelui? Met huizen als schepen en een quasi eindeloze route, alsof we de planeet rond moesten geraken. Met enkel de natuur, een paar vriendelijke metgezellen (als je geluk hebt), wat rum en je favoriete zeemansliederen om je gezelschap te houden.

Maar we kozen hier niet voor. En, waar sommigen - de natuurlijke nomaden - zich snel aanpassen, voelen er velen eerder als vluchteling aan. Verloren lopend in een afbrokkelend economisch systeem. (Als je denkt dat de gigantische stimuluspakketten die op dit moment uitgetekend worden naar de zwaksten in onze samenleving zullen gaan, ben je niet goed aan het opletten.)

En ja, dat maakt kwaad. Kwade, onvrijwillige nomaden. (Is dat niet mooier dan “vluchtelingen”?)

Kwaad omdat we vinden dat we recht hebben op zekerheid, op een thuis, op triviale luxe. En nu het er niet meer is, moet er iets of iemand gevonden worden om de verantwoordelijkheid daarvan te geven. Terwijl het niet veel meer is dan onze eigen weerstand tegen verandering die zulke fragiele systemen rond ons in het leven heeft geroepen.

Zeker nu de dagen donkerder en korter worden, wordt het des te moeilijker. En wat moeten we doen wanneer we elkaar tussen kerst en nieuw niet even in de ogen kunnen kijken? Hoe moeten we elkaar er van overtuigen dat we ook nog altijd mensen zijn, als we geen brood kunnen breken? En hoe moet dat met de meest kwetsbaren, wanneer het zo moeilijk wordt om in de allerkoudste maanden nog voor solidariteit en een minimum aan menselijk contact te zorgen?

Daarbij laat ook de onzekerheid over hoe en wanneer het “gewone leven” weer aanmeert zich voelen. Misschien zal het wel effectief niet en nooit meer zoals vroeger zijn. Misschien heeft deze reis wel veranderd wie we zijn? Wat als blijkt dat we zelf niet meer kunnen aarden, dat verandering ons heeft aangestoken of opgebrand?

Het is lang geleden dat onze relatie met de tijd nog zo innig was, waarin je de seizoenen zo duidelijk en traag wist te veranderen. Misschien zelfs van in de kindertijd, een periode waarin verandering een alledaagse gebeurtenis was. Waarin onze lichamen en onze geesten op een onwaarschijnlijk tempo van vorm en capaciteiten veranderden, zonder dat we daar bang voor waren. Sterker nog: Vrijwel elke verandering was een verbetering! De toekomst lachte ons toe, ook al was die nog oneindig veel minder zeker.

Ja, er zit weemoed in deze beelden, maar evengoed troost.

Dus beeld je even in, mijn lieve vrienden, hoe we elkaar terug zullen vinden en hoe we dat moment als echte, sterke nomaden zullen vastnemen. Badend in de tijd die we terugvonden. In de natuur, in de verhalen, in de liederen die we aan het kampvuur zullen zingen.

Of beeld je in hoe je je nieuwe zelf zal ontplooien, als een kind dat met veel zelfvertrouwen een nieuwe school, sportclub of jeugdbeweging binnenwandelt. Klaar om overdonderd te worden door een nieuwe liefde, om je nieuwe vaardigheden te tonen, of gewoon je exotische zelve te showen aan een nieuwe wereld.

(Dromen heb ik nodig, lieve vrienden, om al die donkere dagen door te komen.)

(En als je denkt: “Hmmm, bij mij is er nog niet veel veranderd.” Geen zorgen. We hebben nog vele maanden te gaan.)

- TG