Over hoogtes en laagtes.
Stel je voor dat je ergens geblinddoekt in een oneindig uitgestrekt landschap staat. Je kan quasi niets zien behalve waar je voeten staan, maar je merkt wel dat het in sommige richtingen bergaf gaat, in sommige richtingen gaat het omhoog.
Misschien gaat deze metafoor over het landschap van je emoties en zit je nu eventjes in een “diep, donker dal”, ben je omhoog aan het klauteren of heb je een fijne top gevonden met een leuk briesje? (De metafoor werkt ook elders, daar komen we nog.)
Dan kan je je wellicht voorstellen hoe de meest voor de hand liggende manier om hogere en drogere plekken te vinden, eenvoudigweg “heuvelklimmen” is. Je tast rond, bepaalt in welke richting de grond het snelste omhoog loopt en gaat die richting uit. Tot je, onvermijdelijk, de “top” bereikt. Het klinkt misschien raar, maar eigenlijk is de definitie van een top gewoon: Een plek waar de grond in alle windrichtingen naar beneden gaat. Het is dus een plek waar je geen verbetering meer kan bemerken.
Alleen - en dit is een cruciaal inzicht - kan je niet weten of je daarmee de allerhoogst mogelijke plek hebt bereikt. Net zo min als je kan weten of het niet nog erger kan. Heb je de diepste bodem eigenlijk wel bereikt of is dit slechts een lokaal dalletje?
Deze situatie komt vaker voor dan we denken. Er zijn talloze voorbeelden van omstandigheden waarin we geen enkel overzicht hebben van het volledige “landschap van mogelijkheden”, waarin we ons lokaal wel in een dal of op een top kunnen bevinden, maar geen enkel idee hebben over hoe die zich verhouden tot de hoogste en laagste plekken. Staan we op de Mount Everest of op de Baraque de Fraiture? Zitten we op de bodem van de Marianentrog of zitten we gewoon in één of andere kelder?
Als het landschap oneindig groot is, weet eigenlijk niemand of er nog een erger of beter plekje te vinden is. (Maar de kans is zeer groot!)
En nu komt er iets speciaals. Dit (wiskundige) probleem zit eigenlijk in ons ingebakken, meer bepaald in onze genen. Misschien heb je het nog nooit zo bekeken, maar biologische evolutie is niet meer (of minder) dan het beklimmen van dit soort heuvellandschap. Hierbij gaat de natuur vele kleine variaties uitproberen, om te kijken of er ergens nét een kleine verbetering in zit. Het zoekt naar ecologische niches waarin - hopelijk - nog niet teveel competitie te vinden is. Survival of what fits.
Maar DNA leert ons daarbij iets heel bijzonder. Het probeert immers niet alleen kleine variaties uit, maar waagt zich ook aan grote, experimentele sprongen. Wilde mutaties waarmee het op plekjes landt die zich ver van het lokale heuveltje bevinden. Soms loopt dat slecht af, maar soms ontdekken onze genen op die manier plots een nieuwe, hogere berg om te beklimmen. Bijvoorbeeld de evolutionaire ontwikkeling van wortels en later nog zaden, stelden planten in staat om schier oneindige ongerepte stukken land in te nemen. (Waarmee ze trouwens tegelijk gigantische uitroeiingen veroorzaakten in de oceanen, daar kan je fascinerende dingen over lezen in “The Ends of the World”.)
Het biologische antwoord op het probleem van lokale maxima is dus om grote, experimentele sprongen te wagen.
Dit idee kan je trachten toe te passen in elke situatie waar je het gevoel hebt dat je wat blijft “steken” in steeds dezelfde hoogtes (en laagtes). Als het bijvoorbeeld gaat over persoonlijke ontwikkeling, zou je kunnen bedenken dat kleine, incrementele verbeteringen je enkel in staat zullen stellen om het “rechtstreeks bereikbare” te vinden. Je zal er enkel een lokale top mee bereiken, het beste wat je kan doen onder de omstandigheden, maar dan stopt het wel zo ongeveer.
Om echt grote potentiëlen te bereiken, zal je grote sprongen moeten wagen die zeer onzeker aanvoelen. Vaak zit je vlak na zo’n sprong op een minder leuke plek dan tevoren, maar er is tegelijk vaak veel meer hoogte om te beklimmen en de nieuwe, plots bereikbare top is soms knetter veel mooier.
Ook maatschappelijk kunnen we dat patroon in actie zien. Onze manier van beslissen (de particratische democratie) heeft bijvoorbeeld wel haar verdiensten, maar is zeer waarschijnlijk slechts een lokaal maximum. Alleen vereist een nieuw politiek systeem, passend bij de 21e eeuw, wellicht een sprong die gewoon niet bereikbaar is met kleine verbeteringen. Hetzelfde met de kapitalistische marktgedreven economie. Ook dat zorgde ontegensprekelijk voor verbeteringen, maar zit nu duidelijk ook muurvast, waarbij elke significante verandering als bedreigend kan voelen voor het “beste dat we konden vinden tot hiertoe”.
Het is onze angst om het huidige “beste” te verliezen dat ons er van weerhoudt om ons aan experimenten te wagen. Ook al is het vrijwel zeker dat er betere omstandigheden te vinden zijn als we dat wel zouden doen. En ja, soms gaat dat mis, maar dan moeten we gewoon opnieuw proberen. Dogmatisch vasthouden aan wat zich ooit bewezen heeft is vooral een garantie dat het nooit beter wordt. En soms is de heuvel waarop je staat niet stabiel en begint de boel rond je af te brokkelen, zoals we zien in de industriële “eeuwige productieoptimalisatie” versus de rampzalige klimaatverandering die ze veroorzaakt. Omdat technische innovatie (gedreven door winstmaximalisatie) zoveel successen heeft geboekt, slagen we er niet in om van die top af te komen, ook al begint het er levensgevaarlijk te worden.
En als je toch nog twijfelt, bedenk dan dat we er als soort niet eens zouden zijn zonder de miljarden sprongen die voor ons gedaan zijn. Die drang tot behoud, tot stilstaan op een lokaal topje, is de anti-these van het leven zelf.
So go ahead and jump.