sona pona X. De sociale crisis.

De zoektocht naar verwantschap, het koningshuis en rhizomisch denken (deel 1) alsook pijnlijke avonturen in Water-linkland (deel 2).

Laten we het hebben over de vierde crisis van onze tijd, de sociale. Toen iemand van XR dit idee, de “sociale crisis”, een jaar geleden of zo suggereerde, was het meteen duidelijk waar het over ging. Het gaat over onze worsteling met psycho-sociaal welzijn, met de eenzaamheid van een consumptiecultuur, met zingeving in een postmoderne context. Liefde in tijden van Tinder, hoop zonder geloof. Maar ook bijvoorbeeld over de concrete moeilijkheid om een stabiel leven op te bouwen als je niet exact conformeert aan wat de overheid als het “wenselijke leven” beschouwt, twijfel aan wie of wat dat nu ligt. Zelfs Koning Albert II kan er ondertussen over meespreken.

Ook nu zit dat als een scherp mes in de communicatie van de overheid verborgen: De hele discussie gaat over hoeveel mensen een gezin mag ontvangen, maar nooit over wat een “gezin” nu eigenlijk is. Ondanks het eenvoudige feit dat er ongeveer 1,7 miljoen “alleenstaanden” zijn in België, een derde van alle huishoudens. Maar zelfs dat woord “alleenstaande” zegt vooral iets over hoe negatief dit alomtegenwoordige fenomeen wordt bekeken. Want, wij “alleenstaanden” staan zelden alleen. We hebben (romantische) partners, familie en vrienden. Vrienden die, voor velen onder ons als familie aanvoelen, wat de overheid daar ook over zegt. Waar “alleenstaanden” behoorlijk zielig klinkt, gaat het soms over de meest levenslustige en sociale mensen die je kent.

Maar de wetgeving en ons hele financiële (schulden)stelsel zegt, nee schreeuwt, dat slechts één scenario wenselijk is: “Één partner, huis kopen, kinderen krijgen en kop houden.” Zelfs als we het hebben over het homohuwelijk, mag het opvallen hoe daar enkel de meest nauwe facsimile van het “standaardgezin” toegelaten wordt.

Het is onmogelijk om in deze context het woord “patriarchaal” te vermijden. Daarin vinden we immers die nauwe band tussen macht en erkenning. Je kan er ook niet om heen dat de houding van Albert II tegenover Delphine net die patriarchale kwaliteiten heeft, terwijl de recente ontmoeting met koning Filip overloopt van de matriarchale eigenschappen. Er werd gesproken over connectie, over wat ze gemeen hebben, zelfs de adelijke titels werden - heel even - opzij gezet, wat perfect natuurlijk aanvoelt in een matriarchale (beschermende en liefdevolle) context. Hoezo DNA?

Maar ja, hoe moet dat er dan eigenlijk uitzien, dat “matriarchale” alternatief? Het is al te gemakkelijk om ons filosofische ideeën over de aard van de realiteit aan te meten zonder ze in de bonte chaos van dit leven te testen. En zo zijn we niet, lieve vrienden, toch?

Vorig jaar oktober, een eeuw geleden dus, op een conferentie over “non-monogamie en hedendaagse intimiteit” in Barcelona doken plots twee aardverschuivende termen op in een lezing van Mimi Schippers: Verwantschap en “rhizomisch denken”.

Verwantschap (“kinship” in het Engels) gaat over sociale banden die het familiale overstijgen. Ah, natuurlijk. Daar is de rilling van herkenning. Zelfs als je geen biologische linken hebt, kan je toch verwant zijn. Eindelijk! Een term voor wat je al die tijd voelde. “Kin”, een term die je bijvoorbeeld in “Beowulf” kan vinden, een millennium oude tekst. Maar het bestaan van deze eeuwenoude ervaring wordt in onze moderne maatschappij op quasi-psychotische wijze ontkent. Stel je voor dat Albert II mee een kind had opgevoed gedurende een 10-tal jaar of zo, dat niet biologisch de zijne was. Dan zou de hele discussie over “kind zijn van” niet eens gevoerd zijn, al is de pijn wellicht nagenoeg dezelfde. Op dat vlak hebben DNA-testen een hakbijl gezet in talloze diep-menselijke ervaringen.

Maar goed, hoe moet dat dan werken, je eigen “kin” opbouwen waarin biologische banden niet of veel minder van tel hoeven te zijn? Want, hoe je het ook draait of keert, tenzij je bereid bent je te conformeren aan het (patriarchaal) standaardsysteem voor relaties, zal je alles zelf moeten uitvinden, vaak tegen een sterke stroom in. (Fun fact: Wist je dat er geen standaardcontracten of een soort van modeldocumenten te vinden zijn voor vrijwillig en rechtstreeks zaaddonorschap tussen mensen die daar - om eender welke reden ook - voor kiezen? Er bestaat gewoon geen wettelijk kader voor. Ofwel ben je - erkende - ouder, ofwel ben je anonieme donor via een zaadbank. Daar tussenin bestaat volgens de wet niets, terwijl je natuurlijk talloze tegenvoorbeelden kan vinden van die biologische realiteit.)

Mimi Schippers verwees daarvoor naar het idee van “rhizomisch denken”, een term uit het fantastisch onleesbare “A Thousand Plateaus” van de filosofen Gilles Deleuze en Félix Guattari uit hun “Capitalism and Schizophrenia” project (1972–1980). De beste manier om het te begrijpen is om te kijken naar de oorsprong van het woord “rhizoom” zelf, dat wijst op de ondergrondse verbindingen en “uitschieters” die je ziet bij talloze planten, maar met name bij schimmels.

Eigenlijk moet je bij schimmels het “rhizoom” als hoofdkenmerk zien, paddestoelen enzo zijn eigenlijk slechts vruchten aan die verborgen “hoofdplant”. En let op, want eens je over deze mycologische, verborgen wereld begint te lezen, val je van de éne verbazing in de andere. Wist je bijvoorbeeld dat ongeveer 6 miljoen van de - naar schatting - 15 miljoen soorten op deze planeet fungi zijn? Dat ze verantwoordelijk zijn voor 90% van de decompositie en opnieuw bruikbaar maken van organisch materiaal?

Nu goed, wat hebben schimmels nu met sociale contacten te maken? Wel, dat rhizomische netwerk dat ze maken biedt een perfecte analogie voor een alternatieve blik op relaties. Het is bijvoorbeeld non-hiërarchisch, het werkt niet toe naar een soort “hoofdplant” zoals bij bomen. Het maakt schijnbaar willekeurige verbindingen, niet alleen met de eigen soort maar ook met andere planten. Zo gaan schimmels regelmatig een symbiotische relatie aan met planten, waarbij ze voedingsstoffen uitwisselen en transporteren. Het rhizomische netwerk is op een bepaalde manier bijzonder kwetsbaar. Als je ploegt, gaat het helemaal de vernieling in. Het is zelfs bijna niet detecteerbaar in de grond, omdat het zo fijn en kwetsbaar is dat elke manipulatie van de aarde er rondom de boel afbreekt. Maar, het start dan gewoon weer in oude lijnen op en begint meteen weer nieuwe verbindingen te leggen.

Misschien ben je zoals mij enkele maanden geleden en denk je bij “rhizomisch denken” in eerste instantie aan het vormen van een “gemeenschappelijk project”, iets waarin je verwantschap kan verzamelen, als ware het een soort pokémon. (Je mag daarmee lachen.) Soms moet je beter opletten. Soms moet je de les gewoon in de praktijk ontvangen.

Bij de eerste lockdown, was immers mijn eerste reflex dat mijn rhizoom hier echt wel voor “gebouwd” was en dat het op dat moment echt kon gaan schitteren. Maar het omgekeerde bleek waar. De (patriarchale) maatregelen ploegden er los doorheen en na enkele weken bleef er nauwelijks nog wat van over. Zovele verwanten van me plooiden terug in hun standaardrelaties en (biologische) familie, relaties werden verbroken of “onwenselijk” geacht omwille van het nieuwe bubbeldenken.

Je kon zien hoe met name alleenstaanden brutaal achteruit geworpen werden, in de vorm van ernstige angststoornissen, precaire financiële situaties of deprimerende sociale afwijzing omdat “hun” vorm van contact gewoon illegaal werd verklaard. Het is niet moeilijk dat je in deze groep vaak de grootste weerstand vindt tegen alles wat met “coronabeleid” te maken heeft. Misschien lijkt het een “stilzwijgende minderheid”, maar als je weet waar je moet kijken, zie je ons overal.

Voor alle duidelijkheid, dit is geen verwijt of aanklacht. De wereld zit vol met pijn, dit is er slechts een deel van. Het enige wat we kunnen doen is het proberen begrijpen, wegkijken of ontkennen helpt allerminst. Er hoeft zelfs geen schuldige te zijn voor elke pijn die je voelt. Maar de vaststelling was ontegensprekelijk: Ook al liep ik zelf (nog steeds) over van liefde en een gevoel van verbondenheid, dat “zorgvuldig opgebouwde” netwerk zelf leek gewoon uitgevaagd met enkel nog wat stompjes in de plaats.

Soms moet je gewoon beter opletten. Uiteraard is dit wat een rhizoom doet! Dit is wat het altijd zal doen. Het verzet zich niet tegen destructieve krachten, het laat zich letterlijk en zonder enige moeite openscheuren. En dan begint het opnieuw met het uitbouwen van het nieuwe netwerk, beginnen al die stompjes weer aan te groeien, vaak in totaal nieuwe richtingen, met totaal nieuwe verbindingen tot gevolg.

Maar het “hoe” bleef me ontsnappen. Sterker nog, ik zag de groei van dat nieuwe rhizoom niet eens goed, door een verkeerd antwoord op die “hoe” vraag. Ten eerste kan het natuurlijk niet dat er een intentioneel proces achter zit. Mycelium (waar het rhizoom van fungi van gemaakt is) groeit niet op een georganiseerde wijze in een bepaalde richting, maar eerder intuïtief en in quasi alle richtingen tegelijk, overlappend, soms rakend, splitsend en samenvoegend. Het laat zich niet vangen in organisatorische structuren, in Facebook groepen en online vergaderingen. Het speelt volledig achter de schermen, in bijvoorbeeld een hilarische “apocalyptische online vriendschap” met een willekeurige homosexuele Costa Ricaan die in Venetië klem zit. (De resulterende chat is een waanzinnige dialoog die er om smeekt om ooit op een podium gebracht te worden.)

Het antwoord bleek me, zoals gewoonlijk, al die tijd in het gezicht te staren. Een vriendin vertelde me over enkele supervriendelijke Afghanen waar ze mee had samengewoond. Die hadden de doorlopende gewoonte om elkaar voortdurend te helpen met vanalles en nog wat. Geld nodig? Ik heb nog wat liggen. Het concept “sociale zekerheid” was voor hen moeilijk te navigeren, precies omdat het voor hen doorgaans zo gemakkelijk was om dingen gewoon onderling te regelen en te fixen. Waarom zou je daarbij op “de staat” moeten leunen? En waar wij in tijden van crisis achterover vallen, er op rekenend dat de overheid ons wel zal vangen, vallen de Afghanen net voorover, in de armen van hun verwanten. Hierbij overvalt me opnieuw de bedenking dat we eind maart al wisten dat iedereen mondmaskers zou nodig hebben én dat er eenvoudigweg geen waren, maar dat we eigenlijk perfect de capaciteit, het materiaal en de mensen hadden om er letterlijk voor iedereen minstens eentje zelf te maken. Mijn persoonlijke verbazing was dan ook groot wanneer bleek dat dit geen eenvoudige en courante conclusie was, maar dat de overgrote meerderheid liever maanden bleef wachten en schelden op de regering, tot er ergens een vliegtuig uit China met plastieken wegwerpdingen zou landen. De wonderen van het patriarchaat zullen we maar zeggen.

“Hoe komt het dat die Afghanen niet uit elkaar vallen bij zo’n crisis? Waarom kiest daar niet iedereen eieren voor z’n geld?” Het antwoord was niet meteen wat je zou verwachten. “Oh,” zei m’n vriendin, “ze gaan nu en dan in een cirkel zitten om samen te huilen. Ik denk dat het dat is.”

De opmerking slingert ons terug naar de rhizomische gedachte. Wanneer mycelium ergens een connectie maakt en symbiotisch aanvaard wordt door een boom of andere plant, is dat misschien niet omdat de schimmels voedingsstoffen in aanbieding hebben, maar omdat ze vragen “Wat ontbreekt je? Waar doet het pijn?” Niet omdat de oplossing meteen voor het grijpen ligt, maar omdat de vraag en het delen van dat soort pijn alleen al genoeg is om verbinding te maken.

Misschien, heel misschien, is de betere vraag niet “waar kan ik je mee helpen?”, maar eerder het veel eenvoudigere “waar doet het pijn?” Met die bril op terugkijkend naar dit “corona-dagboek”, is het niet moeilijk te zien dat de posts waarin kwetsbaarheid het onderwerp was vaak de meeste reacties kregen. Zou het kunnen dat we rhizomische verbindingen maken door het delen van onze pijn, eerder dan door al wat daarop volgt?

Deel 2: de praktijk.

Voor wie tot hier gelezen hebt, valt er iets zeldzaams te rapen. Ik ga heel even vanuit het “ik-perspectief” schrijven. En ja, het is een experiment in het tonen van mijn persoonlijke pijn. Het kan dus wat heftig aanvoelen vanaf hier. Maar, hou in gedachten dat ik hiermee eigenlijk verbinding zoek, dus eerder dan “oplossingen” mag je het ook lezen als een uitnodiging om over je eigen pijn te getuigen. Een online Afghaanse huilcirkel, zoiets.

Maandag viel een brief in mijn bus van een deurwaarder. Het kan vreemd klinken, maar dat is relatief “normaal” in mijn leven. Dat komt omdat ik, dixit mijn bijzonder straffe coach-therapeute, een traumatische relatie heb met geld. Dat heeft allerlei dramatische gevolgen, maar het uit zich onder andere in het (irrationeel) negeren van rekeningen, niet naar mijn bankrekening durven/kunnen kijken en echt waanzinnig uitstelgedrag als het over administratieve beslommeringen gaat. Als je je afvraagt hoe ik in godsnaam 10 jaar bedrijfsleider ben, dan is het eerlijke antwoord: Praktische constructies zoals domiciliëringen en een paar bijzondere mensen die aan de lopende band brokken helpen voorkomen.

Maar nu en dan glipt er iets door dat net en dan sta ik daar, stokstijf in de gang met een brief in de hand. Mijn oefening tegenwoordig is om dat even tijd te geven. Naar dat gevoel te kijken, zonder meteen naar mijn “standaardreactie” te grijpen, wat zou betekenen dat zo’n doem aankondigende deurwaardersbrief ongeopend in mijn tas of jas verdwijnt. Met trillende hand en ingehouden adem, dwing ik mezelf om het toch te openen.
Indien je het moeilijk hebt om dat soort reactie voor te stellen, denk dan misschien aan het meer bekende effect van hoogtevrees dat je wellicht al eens in actie hebt gezien. Als je er last van hebt, weet je doorgaans perfect hoe irrationeel het is. Maar dat beseffen betekent niet dat je plots kan gaan muurklimmen. Ik kan al draaierig worden als mensen gewoon nog maar over geld praten, bijvoorbeeld over het aankopen van huizen, of in paniek schieten over de afrekening van een weekend met vrienden. In een kapitalistische wereld is het alsof je met hoogtevrees in de Alpen bent geboren.

Toen ik las het bedrag las (meer dan 2.000 €), was het als wakker worden op grote hoogte. Instant vertigo. Het besef dat mijn week er wellicht aan was voor de moeite. Een verlamming, een zwaarte waardoor zelfs naar de winkel gaan (wat ik eigenlijk aan het doen was) als lood aanvoelde.

Maar er was ook iets vreemds aan de brief, want de claim kwam van Water-link, bij wie ik al anderhalf jaar geen klant meer ben. Dan komt de twijfel: Heb ik de eindafrekening niet goed geregeld? Wat heb ik verkeerd gedaan? (Ja, ik ga er altijd van uit dat het aan mij ligt, want ja, meestal heb ik ook effectief iets verkeerd of niet gedaan.)

Goed. Een dag later schuifel ik een stapje verder, daar op die duizelingwekkende hoogte. Ik laat het aan een paar mensen weten wat er aan de hand is. Mensen die ik vertrouw, die ondertussen weten dat dit soort situaties bij mij voorkomen en hoe moeilijk ik er mee om kan. Dinsdagavond biecht ik het op bij mijn meter. “Zal ik eens bij Water-link checken wat er aan de hand is?” biedt ze aan, onmiddellijk verlichting aanbiedend die ik gretig maar vol van schaamte opneem.

De volgende dag bellen we op de middag even, met - voor mij - moeilijk nieuws. “Eigenlijk moet je eerst eens proberen inloggen bij Water-link,” zegt mijn meter, “en we gaan dat vandaag samen doen. Kom maar naar mij.” De tranen staan in mijn ogen wanneer ik de telefoon opleg. Waar ik eigenlijk alles wil uitstellen, negeren, moet ik nu met loodzware benen en een handvol rommelige documenten de fiets op.

Maar ze heeft gelijk, mijn meter, net zoals zo vaak. Ze weet dat ik die berg moet af zien te geraken, maar dat ik dat eigenlijk alleen zelf kan. Dat ze wel letterlijk bij me kan komen zitten terwijl ik ploeterend een weg naar beneden zoek, doorheen online accounts, telefonische helpdesks en referentiecodes.

Wanneer ik eindelijk in mijn oude Water-link account ben binnengeraakt, zie ik meteen dat er iets grondig mis is. Er staan immers niet alleen rekeningen van mijn vorige adres (waar ik 5 jaar gewoond heb), maar ook van het adres daarvoor! Waterrekeningen dus voor een adres waar ik al zes jaar weg ben.
Plots werden een aantal andere anomalieën ook duidelijk. Waarom ik nog altijd vragen kreeg ivm de meterstand van dat adres of waarom ik de overnamedocumenten in mijn mailbox kreeg van de bewoners na ons. Telkens gemeld aan Water-link, telkens was het een “administratieve vergissing en opgelost”. Ammehoela.

Verschrikt kijk ik mijn bankrekening eens in detail na. Om te vermijden dat ik aanmaningen en erger zou krijgen, had ik het immers allemaal met een domiciliëring geregeld, die nog steeds openstond. En ja hoor, daarmee heeft Water-link al die tijd, zes jaar lang, onrechtmatig geld van mijn rekening gehaald. Oh. My. God. Meer dan 1.500 €, in massa’s kleine bedragen.

Het blijkt een soort “perfect storm” scenario te zijn. Bij de voorlaatste verhuis hebben ze dus wel een nieuw adres geactiveerd, maar het oude niet gedeactiveerd. De rekeningen zelf moeten daarbij al die tijd bij de nieuwe huurder zijn aangekomen, maar altijd op mijn naam. Door de domiciliëring in combinatie met mijn totale en fysieke weerstand om lang naar mijn rekening te kijken, vielen ze echter nooit echt op. Elke keer er iets raars gebeurde en dat werd gemeld bij Water-link, wat minstens drie keer is gebeurd, werd dat eigenlijk gewoon genegeerd. Pas toen ze letterlijk bijna 2.000 € van mijn zichtrekening probeerden te vegen is het misgelopen. Gelukkig stond er niet genoeg op, anders was ook dat wellicht gelukt…

Ik vroeg het aan de vrouw van de Water-link helpdesk: “Gebeurt dit wel vaker?” “Oh,” zei ze “ik werk hier nog maar een paar weken, dat moet ik aan mijn collega vragen.” Even later: “Excuseer meneer, of het vaker voorkomt mag ik u niet zeggen.” Halloookes. En het antwoord wanneer ik een uitgebreide documentatielijst doorstuur? “Oh, kan u het oorspronkelijke overnamedocument (van 6 jaar geleden dus) doorsturen?” Geen excuses, geen menselijk woordje. Gewoon subtiel meteen een quasi-onmogelijke opdracht geven zodat ze - heel misschien - toch weer de verantwoordelijkheid van zich kunnen afschuiven. (Al zegt er in mijn achterhoofd nog altijd een stemmetje dat het toch mijn schuld is, op de één of andere manier.)

Dan gaat mijn hart uit naar al die andere arme sukkelaars met een financieel trauma en hetzelfde soort geploeter, waarvan er mogelijk veel meer dan we beseffen in de administratieve wurggreep van zo’n bedrijven en organisaties. Het valt daarbij op hoe geolied de inningsmachine van zo’n organisatie is geworden, in ijzingwekkend contrast met hun administratieve klunzigheid en kapotbezuinigde helpdesk. Volgende week werkt er wellicht weer iemand anders aan mijn dossier, het is moeilijk voor te stellen dat iemand het daar lang volhoudt.

En ik? Ik heb weer eens een flinke wake-up call gekregen dat dit trauma en de bijhorende geldfobie veel dieper snijdt dan ik eigenlijk zou willen toegeven. En dat, lieve vrienden, doet bijna elke dag pijn. Dat wou ik dus even zeggen. Want dat is wat wij, rhizomische mensen, doen.

(Foto: één van de talrijke prachtige zwammen, die ik tegenwoordig met steeds meer interesse bekijk op mijn wandelingen.)

- TG