Vermenselijking.

Omdat er zo weinig gaande is, springen nare gebeurtenissen des te meer in het oog. Hoe vaak kan je immers rapporteren over faillisementen en wandelen in je eigen buurt? Omdat de tijd bovendien vet uitgesmeerd ligt over contactarme dagen op onze “thuisvakantie”, komen die gebeurtenissen voor ons geestesoog veel dichter bij elkaar liggen. Duizend granaten, parasollen en studentendopen nog eens aan toe!

Dat we bovenop de rollende slechtnieuwsshow van een pandemie nog nauwelijks mentale ruimte hebben voor bijvoorbeeld de gruwel van de klimaatverandering, hoeft ook niet gezegd. Het is duizend maal gemakkelijker om te discussiëren over mondmaskers op school dan over het feit dat het smelten van het ijs aan onze polen ondertussen in het “worst case scenario” is gesukkeld.

Nee, laten we even dicht bij onszelf, de mens, blijven. Dat is ongemakkelijk, maar tenminste herkenbaar en niet dreigend als een soort monster van Lovecraft waar je nooit rechtstreeks naar kan kijken.

Een vraag die zich de voorbije week al een paar keer stelde: Hoe komt het dat we over sommige mensen zoveel milder oordelen dan over anderen? Hoe komt er dat er parlementaire commissies worden bij elkaar getrommeld wanneer met parasols wordt gegooid wordt op het strand, maar niet wanneer er fascistische leuzen worden gescandeerd op de dijk? Hoe komt dat de ouders van een doodgeschoten kleuter mee verantwoordelijk worden geacht (ook al zochten ze op z’n hoogst een veilige plek om samen te kunnen leven), terwijl we vrijwel collectief de andere kant opkijken wanneer een collectief ouders besluit om het bewijsmateriaal van een marteldood te doen verdwijnen?

Vrijwel, want niet iedereen volgt daarin. Er is wel degelijk verontwaardiging, maar het is verrassend dun gezaaid. Dus we moeten de vraag aanpassen: Hoe komt het dat veel mensen over sommige mensen zoveel milder oordelen dan over andere mensen?

Het is veel te gemakkelijk om hierin een intentie te zien. Een soort kwaadaardigheid, een ingeboren superioriteitsgevoel dat resulteert in dit soort gedrag. Maar, dat is wellicht een veel te complexe verklaring. Want hoe verklaren we dan bijvoorbeeld dat ook mensen die absoluut niet behoren tot “de elite” eigenlijk massaal dezelfde mening verkondigen? Nee, we worden gedwongen de redenen te herevalueren, met deze gouden tip in de hand: “Don’t blame malice when you can blame stupidity.”

Dat behoeft vertaling en ook het cynisme zit wat in de weg: “Het is niet wijs om intenties te zoeken waar onwetendheid een sluitende verklaring biedt.”

Dus, welke onwetendheid biedt hier een sluitende verklaring? Het antwoord daarop is even pijnlijk als eenvoudig: Veel mensen weten gewoon niet dat er eigenlijk geen onderscheid bestaat tussen henzelf en “andere mensen”. Dat is de fundamentele onwetendheid die als rijke bron dient voor een hele hoop miserie.

Eigenlijk is het eenvoudig. Het is veel gemakkelijker om mild te zijn voor mensen die je herkent, waar je jezelf mee kan identificeren, dan met mensen wiens leefwereld je niet kent. Het is veel gemakkelijker om je in te beelden hoe het is om ouder te zijn van een scholier die iets vreselijks doet, dan een ouder-op-de-vlucht. Zeker als je bepaalde overeenkomsten hebt, zoals taal en huidskleur, wordt het veel gemakkelijker.

Daarom zijn we collectief ook nét iets milder voor een fascistische stoet dan voor parasolgooiende stedelijke jongeren met een andere huidskleur. Vrijwel iedereen onder ons heeft wel die éne nonkel of neef die voortdurende racistische dingen zegt, maar wie heeft er een nonkel of neef die Mohammed heet? En over die nonkel weten we dat hij een pijnlijke scheiding achter de rug heeft, maar wat weten we over Mohammed?

Het probleem hier, en dat zou echt iedereen tot bezinning moeten roepen, is dat het hele fenomeen weinig te maken heeft inlevingsvermogen, maar vooral met de “geleefde ervaring” van elkeen. Als je nog nooit in je leven een goed gesprek hebt gehad met “een Mohammed”, is het bijzonder moeilijk - zelfs voor de meest empathische mensen onder ons - om je voor te stellen hoe hun beleving is. En omgekeerd zal “een Mohammed” weinig begrijpen van maatschappelijke plekken waar hij nooit toe uitgenodigd wordt.

Er wordt in die context vaak gesproken over “ontmenselijking”, maar eigenlijk is dat een verkeerde term. Het zou eigenlijk “gebrek aan vermenselijking” moeten heten. Want alles is ons vreemd tot we het leren kennen. Ook “xenofobie” is zo’n term die we beter niet gebruiken, want het impliceert dat angst voor het vreemde ongezond of pathologisch zou zijn. Het zou beter “xenognosia” genoemd worden, het niet begrijpen of zelfs kunnen “zien” van het onbekende. Het onbekende is vrijwel altijd bedreigend.

In die zin is de meest alarmerende politieke uitspraak deze week niet van Jambon, maar van Connor Rousseau in “Gert Late Night”. Hij stelde immers dat “wie geen Nederlands wil leren, weinig te zoeken heeft in België.”

Slik. Dat is dan de “sociale elite”. Jawadde.

Je kan er alleen maar een fundamentele onwetendheid in lezen, waarvoor de enige remedie een uitwisselingsjaar in pakweg Turkije of China is. Het is immers quasi onmogelijk om echt te begrijpen hoe anderstaligheid werkt, zonder de realiteit beleefd te hebben om met een minderheidstaal te moeten leven in een land. Het hier proberen uitleggen heeft zelfs nauwelijks zin, zo uniek is het qua ervaring. Maar, wees er absoluut zeker van dat je nooit meer gevoelens van irritatie ontwikkelt wanneer je iemand ziet sukkelen om iets uitgelegd te krijgen.

Het deed me denken aan die wijze opmerking van mijne maat Johan Jacobs, toen ik wat begon te zeuren over honger op één van onze avonturen. “Wij weten niet wat honger is.” zei hij kurkdroog. En, zowel spijtig genoeg als gelukkig, is dat een keiharde waarheid. Hoe kunnen we nu écht begrijpen hoe het is om (langdurig) honger te lijden, hoe het is om op de vlucht te zijn, zonder zelfs maar in de buurt van zo’n ervaring te zijn gekomen?

Erger is natuurlijk dat die uitspraak van Rousseau de onwetendheidskloof, de xenognosia, alleen maar vergroot. Op dat vlak heeft een half jaar met gesloten grenzen en zware omgangsregels onze samenleving duidelijk geen goed gedaan. Het contact met de “andere” is er immers dramatisch op achteruitgegaan. Op z’n hoogst kruisen we elkaar nog op straat, met mondmasker en angstige ogen.

Het zou zo fantastisch zijn als we onze xenophobia konden ombuigen naar xenophilia, de liefde voor het onbekende. Een mens mag dromen.

Maar tot het zover is, moeten we ons met alles wat we hebben verzetten tot een verdere homogenisatie van onze maatschappij. Als je immers mee bent tot hiertoe, zie je wellicht ook dat een gebrek aan diversiteit net voor enorme problemen zorgt, in plaats van voor oplossingen! Hoe meer alles en iedereen op ons lijkt, hoe moeilijker we het hebben met zelfs de kleinste afwijkingen. Daarmee geven we de xenognosia, de onervarenheid met het vreemde, de vrije loop. En dat maakt ons hulpeloos wanneer het vreemde ons, onvermijdelijk, tegemoet komt.

Het ironische is natuurlijk dat de Twitter bio van Rousseau eindigt met “aint’ers gonna ain’t”. Want, inderdaad, hoe kan je nu werken aan een samenleving als je - overduidelijk - nauwelijks ervaring hebt met samenleven?

En, het geeft ons zicht op een nieuwe gouden regel: “Onder dezelfde omstandigheden, hadden we waarschijnlijk hetzelfde gedaan.” Herhaal dat maar eens duizendmaal. Elke keer je gedrag ziet dat je “vreemd” overkomt, waar je geen enkele identificatie mee voelt, kan je dit mantra bovenhalen. De kans dat je je gelijkaardig zou gedragen, als je hetzelfde leven en dezelfde situatie had beleefd, is immers véél groter dan dat je fundamenteel anders zou gedragen. Maar omdat we het zelden zelf willen beleven, gewoon om hiervan “zeker” te zijn, heb je deze placebo nodig om je xenognosia wat te temperen.

Zorg goed voor elkaar lieve vrienden en ja, ook voor de vreemden naast u.

Raise your freak flag high!

- TG